Hoofdinhoud

26-02-2016

“Een organisatie, Round Table, belde me in april 2006 en vroeg of ik hen kon helpen bij de zorg voor een groep kinderen wiens ouders waren overleden aan aids. Deze kinderen zwierven rond op straat en woonden sinds kort in een klein huisje waar een vrouw voor hen zorgde. Ze sliepen er op stalen stapelbedden van drie hoog. Round Table betaalde voor hun eten. Ze wilden meer weten over het legaliseren van een project voor deze kinderen. We kwamen regelmatig bij elkaar in het kleine huisje waar de kinderen verbleven.

Onder hen was een klein jongetje, Cheesa Thamsanqa Sixaba. Hij was zeven maar zag eruit als een driejarige. Allebei zijn ouders waren overleden als gevolg van aids. Elke keer als ik in het huisje was voor vergaderingen, klom hij op mijn schoot en bleef daar zitten zolang als de vergadering duurde. Hij bewoog niet, maar lag met zijn hoofd tegen mijn borst. Hij was heel dun. Toen ik op een dag aankwam, was hij zo ziek dat ik hem direct meenam naar het ziekenhuis. Hij werd opgenomen en kreeg aids-remmers. Het ziekenhuis was ver weg, maar ik bezocht Cheesa elke dag. Toen hij werd ontslagen, kreeg de vrouw die voor hem zorgde training over het geven van zijn medicijnen. Ze werd gewaarschuwd dat wanneer ze het ook maar één keer zou vergeten, het zijn dood zou kunnen betekenen.

Cheesa ging naar huis op vrijdag. Die maandagmorgen werd ik gebeld door het ziekenhuis. Cheesa was opnieuw opgenomen om 04.00 die ochtend en was twee uur later overleden… Ik kon het niet geloven! Bij zijn begrafenis hield ik een speech en zei ik: “Laat dit nooit meer gebeuren! Ik zal niet toestaan dat er ooit nog een kind waarbij ik betrokken ben, onnodig sterft!” Kort daarna startte ik mijn eigen project voor de meest kwetsbare kinderen van Motherwell. En ik noemde het naar dat kleine jongetje dat ik nooit meer zal vergeten: Thamsanqa.”